Het verjaardagsfeestje

‘Lucas, ik doe geen commercieel werk’, zei ik.

(‘En dat hele idee van een verjaardagsfeestje staat me tegen’, dacht ik.)

’Daarom juist’, zei je.

(door: Evelyne Coussens)

Ik volg het werk van Lucas De Man sinds Theater Aan Zee 2007, toen hij in Oostende de Jong Theaterprijs wegkaapte met de solo Cassius, zijn afstudeerproject aan de opleiding Regie in Amsterdam. Sindsdien zit hij, soms van ver en soms van wat dichterbij, in mijn vizier. Ik heb gezien hoe hij zich de laatste jaren niet alleen als theatermaker, maar ook als cultureel manager heeft ontwikkeld. En ik heb gezien hoe hem dat geen windeieren heeft gelegd. In de Vlaamse kunstensector rust op beide zaken – jezelf verkopen en daar nog eens geld mee verdienen ook – nog steeds een taboe. Ook bij mij. Ik ben iemand die gruwt van het predicaat ‘cultureel ondernemer’. Van een kunstenaar verwacht ik dat hij zich ver houdt van alles wat naar marketing ruikt. Zo’n stille wroeter, die tegen de stroom inzwemt zonder zich te bevuilen aan woorden als businessplan, content marketing en return-on-investment, kan dan wel weer op mijn warme sympathie rekenen.(Op dit punt zou Lucas mij al proberen onderbreken om te zeggen dat het slimmer is om die stroom te benutten voor eigen doeleinden, en dat het gebruik van dat neoliberale jargon geen gebrek aan artistieke authenticiteit impliceert. Gelukkig schrijf ík deze tekst.)

De eerste keer dat mijn ergernis rond smooth operator Lucas De Man wankelde was toen ik in 2010 Bejaarden en begeerte zag. Ik ging er met de nodige reserves heen: het spectaculaire onderwerp had nogal wat aandacht gegenereerd, ik kon me moeilijk voorstellen dat de voorstelling zelf enige diepgang zou hebben. Ik beleefde een volstrekt onvergelijkbare middag tussen cabaret, bingoavond en praatgroep, met een tot de nok gevulde zaal vol senioren die het op een erg mooie manier over verliefdheid, liefde orgasmes hadden. En ik herinnerde me plots wat die oude en haast vergeten ervaring van theater als ‘gedeelde ruimte’ kon betekenen. Een tweede keer overkwam het me toen ik Lucas in de zomer van 2012 een reusachtig gouden varken over de Gentse Zuid zag trekken voor Wij, Varkenland. Het was dertig graden en de culturele ondernemer stond stevig in het zweet. Dat vond ik grappig. Het spotten verging me toen ik in september zag welke verhalen Wij, Varkenland had losgeweekt, welke dynamieken het project had veroorzaakt bij gemeentebesturen en burgemeesters, lokale kunstenaars, verenigingen, academies en scholen. En sponsors, ja, ook sponsors. Maar er wapperde niet één vlag.

Lucas, ik ben koppig. Toen je me dus vroeg om een tekst te schrijven over je verjaardagsfeestje slash inhuldiging als stadskunstenaar van ’s Hertogenbosch, hadden voorgaande ervaringen me nog steeds niet overtuigd. Ik voelde zelfs een lichte verontwaardiging. Een kunstenaar die een verjaardagsfeestje geeft op kosten van de gemeenschap – hoe had je dat klaargespeeld? En hoe fucking fout was dat niet? Ik besefte dat precies die twee vragen mijn hele verhouding tot jouw parcours samenvatten: ergens tussen bewonderende fascinatie en jeukende ergernis. Het onderzoeken van die dubbelheid was de enige juiste reden was om op je vraag in te gaan.

Maar ik doe geen commercieel werk. Dus hier is je tekst.

Op 9 februari 2013 werd Lucas De Man (°1982, Roeselare) 31 jaar. Op 17 februari kwam hij de stad ‘s Hertogenbosch vertellen wat hij daar de volgende vier jaar als stadskunstenaar zou realiseren. Het Zuidelijk Toneel, waar De Man structureel in residentie is, stelde een officiële inauguratie voor, De Man maakte er een feestje van – omdat mensen in een ontspannen sfeer beter luisteren en meer horen. Geen officiële ceremonie dus, maar een ouderwetse invitatie: ‘Kom je naar mijn verjaardagsfeestje?’ Bij aankomst in de Verkadefabriek zijn er bubbels, roomsoezen en vooral: genodigden. Veel genodigden, belangrijke genodigden, mensen uit de culturele, politieke en bedrijfswereld, maar ook vrienden en familie. Allemaal hebben ze hun komst bevestigd, want ‘er kunnen maar een beperkt aantal mensen naar Lucas’ feestje komen’. Dat een snuifje exclusiviteit publiek trekt als bijen naar een honingpot, is de nieuwe stadskunstenaar niet onbekend. Net zo min als het effect van een vleugje male musk, want vanaf een zwart-witflyer die in de Verkadefabriek rondslingert kijkt Lucas De Man zijn toekomstige publiek zwoel in de ogen.

Wat een verschrikkelijke egotrip, denk ik.

Alles draait hier om die ene pipo.

Maar ik vergiste me.

Centraal in de mission statement van Stichting Nieuwe Helden, waarvan De Man artistiek leider is, staat het begrip ‘verbinding’. De Man ziet het creëren van ‘ont-moetingen’ als een van de kernopdrachten van de ‘creator’, de creatieve professional. Hij maakt met zijn acties en initiatieven verbinding mogelijk door het opnieuw ‘verpersoonlijken’ van de publieke ruimte, die vandaag te anoniem, te veel op consumptie gericht is. Doorheen de jaren heeft die visie zich steeds scherper uitgekristalliseerd in het parcours van De Man en de Nieuwe Helden. Aan de muur van de zaal in de Verkadefabriek hangt in foto’s een overzicht van zijn oeuvre, vertrekkend van de vroege schoolvoorstellingen tot de meest recente projecten. Het valt op dat de creaties evolueren van theater naar theater ‘plus’ – plus een actie, een installatie, een wandeltocht, een feest. De initiatieven kennen een crescendo in omvang en impact, maar bovenal evolueren ze in wijde bogen weg van de individuele kunstenaar, naar samenwerkingen met andere artistieke actoren maar evengoed met de zorgsector, met het bedrijfsleven, met overheden. De verbinding die De Man beoogt behoort niet te ontstaan binnen de inner crowd, integendeel: elke creatie moet een ontmoeting opleveren op zoveel mogelijk niveaus en op zoveel mogelijk maatschappelijke domeinen. Dat betekent voor een artistiek leider/cultuurmanager een arbeidsintensief proces van onderhandelen, communiceren, compromissen zoeken. Balanceren tussen artistiek en pragmatiek, tot je voor elke partner een – hier komt het woord – win-win hebt bedongen. In die onderhandeling hanteert De Man een bepaalde stijl. Het is de stijl van de hands-on culturele ondernemer, met beide benen in een harde economische realiteit. Die van de branieachtige yup met een grote bek en zijn ballen in zijn hand, die een groot bedrijf binnenstapt om er met een grijns aan de CEO te vragen: ‘Wat kunnen wij voor elkaar betekenen?’

Ik gruw van die stijl. Ik associeer ze, recht uit de buik, met oppervlakkigheid, commercialiteit, individualisme, kapitalisme, geldgewin. Dat is behoorlijk oppervlakkig van mezelf. In de artistieke praktijk van Stichting Nieuwe Helden, die ik van dichtbij volg, moet ik telkens weer vaststellen dat die associaties lijnrecht ingaan tegen alles waar Nieuwe Helden voor staat, niet in het minst: de alles doordringende notie van gemeenschap. Neem de twee grote projecten die De Man op zijn verjaardagsfeestje aan Den Bosch voorstelt. TRAAN wordt een project rond eenzaamheid in de stad, waarbij de bezoeker op verschillende niveaus en via verschillende kunstvormen geconfronteerd zal worden met dat zeer actuele probleem. In Stad van de Toekomst zullen de Nieuwe Helden nadenken over mogelijke manieren om in de toekomst in de stad samen te leven. Het zijn projecten die nauwelijks oppervlakkig of individualistisch kunnen genoemd worden. Wél zijn ze multimediaal, ambitieus en bijgevolg peperduur. Er zal dus geld op tafel moeten komen. Er zal een businessplan moeten opgesteld worden. Een communicatieplan dat boogt op content marketing. Een dossier waarmee sponsors zullen overtuigd worden van de return-on-investment. Dat alles vereist een vorm. Die vorm is Lucas De Man.

Elk netwerk begint bij één persoon. Zo is ook ‘Kom je naar mijn verjaardagsfeestje?’ niet meer dan een dekmantel om zoveel mogelijk verschillende mensen samen te brengen in een ontspannen ontmoeting. Dat opzet wordt op alle niveaus consequent aangehouden. Aanwezig zijn niet enkel de officiële vertegenwoordigers uit de culturele en politieke wereld, die ambtshalve bij zo’n inauguratie moeten zijn, maar ook vrienden, familie, sponsors, kennissen, partners. De Man wil zo benadrukken dat hij niet alleen kunstenaar is in het kunstenaarswereldje, maar ook acteur onder de acteurs, vriend onder de vrienden, zoon, kleinzoon en broer. De verbinding schuilt in de samenstelling van de negen sprekers, die tijdens de korte ‘ceremonie’ aan bod komen: van de Bosche wethouder voor Cultuur Jeroen Weijers tot economist Geert de Wael, van Wouter Van Ransbeek van Toneelgroep Amsterdam tot vader Robert De Man. Aan alle negen heeft De Man drie vragen heeft gesteld: ‘Wie ben ik? In welke wereld leven wij? Wat geef je me mee voor de volgende vier jaar?’ (Blijkt dat De Man niet de enige is die de dingen naar zijn hand zet: slechts enkele sprekers hebben zich aan de opdracht gehouden.) De achtergrond van de toehoorders is al even divers als die van de sprekers: in de zaal zitten de directeur van het Bosche Boulevard Theater en Lucas’ oma bij wijze van spreken gezapig naast elkaar. De feestelijke receptie bestaat uit een aantal Bosche specialiteiten – pr-visitekaartje van de stad – maar ook uit zelfgemaakte taarten, quiches en slaatjes die trouwhartig door Lucas’ vrienden zijn aangesleept. Zoiets is de plus, of eerder: de plus ís het artistieke werk, het kader waarin mensen elkaar vinden ís het kunstwerk.

Eerder dan een stuitende egotrip, is dit verjaardagsfeestje een miniatuurcase ter illustratie van De Mans programmaverklaring en inclusieve aanpak. Dus ja, er is schuimwijn, er zijn roomsoezen, de dj ziet er goed uit en alles aan dit feestje is strak getimed, gestyled en getuned. Er wordt lekker genetwerkt, visitekaartjes wisselen van eigenaar en aan het einde van de avond wordt er nog wat heupwiegend geshaket op de silent disco. Maar onder die casual vorm schuilt een inhoudelijk program rond verbinding, dat geen millimeter wijkt.

Lucas, er zal wellicht nog wel wat water naar de zee moeten vloeien voor ik m’n weerstand kwijt ben. Misschien moeten er nog wel een paar gesprekken of teksten overheen. Ik kijk in ieder geval uit naar je 32ste verjaardag. Mag ik naar je feestje komen?

Evelyne Coussens, 2013